Fioretti College Veghel

Woordenschat H4 (2 basis)

Woordenschat
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Woordenschat

Slide 1 - Slide

Geef een voorbeeld van een samenstelling

Slide 2 - Open question

WOORDRITSEN
Welk woord past op de puntjes? 
Bijvoorbeeld: tafel ... bal
TENNIS
(tafeltennis + tennisbal)

Slide 3 - Slide

hoofd … sloop
timer
0:20

Slide 4 - Open question

basis … plein
timer
0:20

Slide 5 - Open question

zwem … handdoek
timer
0:20

Slide 6 - Open question

vracht … band
timer
0:20

Slide 7 - Open question

kauwgom … sport
timer
0:20

Slide 8 - Open question

Betekenis
Wat  betekent het woord?

Slide 9 - Slide

Wat betekent "aanpassen"?
A
bedrag
B
eens
C
hoeveelheid
D
voor een doel geschikt maken

Slide 10 - Quiz

Wat betekent "tarief"?
A
bedrag
B
eens
C
hoeveelheid
D
geven

Slide 11 - Quiz

Wat betekent "aantal"?
A
geven
B
bedrag
C
hoeveelheid
D
denkbeeldig

Slide 12 - Quiz

Wat betekent "arriveren"?
A
aankomen
B
er omheen
C
in een cirkel
D
neerzetten

Slide 13 - Quiz

Achtervoegsels. Wat is het achtervoegsel van 'oppervlakkig'?

Slide 14 - Open question

Achtervoegsels. Wat is het achtervoegsel van 'beschikbaar'?

Slide 15 - Open question

Achtervoegsels
Bedenk een woord met het achtervoegsel
-achtig

Slide 16 - Open question

Achtervoegsels
Bedenk een woord met het achtervoegsel
-loos

Slide 17 - Open question

Achtervoegsels
Bedenk een woord met het achtervoegsel
-sel

Slide 18 - Open question

Uitdrukkingen
Wat betekenen de volgende uitdrukkingen?

Slide 19 - Slide

Wat betekent: de tijd vliegt?
A
de tijd gaat langzaam voorbij
B
het gaat snel voorbij
C
mijn horloge vliegt door de lucht
D
we vliegen naar een ander land

Slide 20 - Quiz

Wat betekent: het zal zijn tijd wel duren?
A
hij doet er altijd lang over
B
hij maakt zich er niet druk over
C
hij maakt zich er druk over
D
hij regelt dingen snel

Slide 21 - Quiz

Wat betekent: komt tijd, komt raad?
A
een raadsel oplossen
B
iemand raad geven
C
iemand om raad vragen
D
over een tijdje vind je vanzelf een oplossing

Slide 22 - Quiz